In het medische tijdschrift Psychotherapy and Psychosomatics is een nieuwe analyse van de langetermijneffecten van antidepressiva bekendgemaakt. Van de klinische patiënten met depressie ervaart 85 procent een recidief binnen 15 jaar. Desalniettemin, bij follow-ups van 1 tot 2 jaar leken actieve behandelingen, waaronder antidepressiva en cognitieve therapie, depressieve symptomen te verminderen en terugval te vertragen in vergelijking met inactieve controles.
Eerder werd al bekend dat vrouwen, die tijdens de zwangerschap antidepressiva slikken, significant vaker kinderen met autisme krijgen. Bovendien hebben antidepressiva-gebruikers een 33 procent groter overlijdensrisico. Tevens nam het risico op een hartaanval en beroerte toe met 14 procent. In dit licht vraag je je misschien af waarom antidepressiva nog worden voorgeschreven. De voorschrijver zou kunnen aanvoeren dat zware depressies toch al een verhoogd risico op suïcide met zich meebrengen, het gebruik van antidepressiva zou daar tegenop wegen. Echter, buiten voorgaande nadelen, is er ook helemaal niet voldoende bekend over hoe het lichaam op antidepressiva reageert.
Om tot meer inzicht te komen, zijn er onlangs analyses gedaan van de verschillen tussen onbehandelde en behandelde depressie op lange termijn (een nationale steekproef met 9-jaars follow-up). Daarbij werd rekening gehouden met demografische, psychosociale en klinische variabelen.
De symptomen van onbehandelde depressieve personen bleken minder erg dan de symptomen van degenen die een adequate of inadequate behandeling kregen en degenen die behandeling zonder medicatie of met medicatie kregen. Bovendien waren de symptomen erger na behandeling met medicatie dan behandeling zonder medicatie. In de 9 jaar na de behandeling verergerden de symptomen bij medicijngebruik meer dan bij behandeling zonder medicatie. De ernst van de depressie en andere covariabelen spelen hierbij geen rol. Echter, kenmerken van de patiënt blijken wel verantwoordelijk voor ernst van de symptomen na behandeling zonder medicatie.
Buiten bovenstaand en een lange lijst bijwerkingen, zoals prikkelbaarheid, agressie, slapeloosheid en seksuele stoornissen, is er nog een kanttekening te plaatsen bij antidepressiva. Volgens onderzoekers van de McMaster Universiteit helpen SSRI’s (selectieve serotonine heropname remmer) niet, omdat de serotoninehuishouding niet het probleem is bij een depressieve patiënt. Het lijkt er juist op dat tijdens een depressieve periode meer serotonine wordt geproduceerd en verbruikt in plaats van minder. Het is in dat geval onlogisch om een SSRI’s te nemen die zorgen voor verhoging van serotonine door remming van de heropname: dit zou zelfs de diepte of duur van een depressie kunnen verergeren.
Volgens de “analytical rumination hypothesis” helpt serotonine het brein om bewuster te kunnen nadenken over problemen. Dit wordt ondersteund door onderzoek op het gebied van genen, neurotransmitters en receptoren, neurofysiologie, neuroanatomie, neuro-energetica, farmacologie, cognitie, gedrag en de (in)effectiviteit van behandelingen. Binnen deze hypothese wordt depressie gezien als een geëvolueerde reactie op complexe (sociaal-emotionele) problemen. In dit geval zou een depressie bedoeld zijn om afleiding tot het minimum te beperken en de tijdsduur die men kan besteden aan analyse van het probleem te optimaliseren.
Op de lange termijn zijn dus geen voordelen van het gebruik van antidepressiva gebleken, enkel verergering van de symptomen. Het lijkt vooral belangrijk om te rumineren, accepteren en stress te reduceren door bijvoorbeeld beweging, praten – in een persoonlijke en mogelijk ook professionele setting – en waar nodig voor de juiste suppletie te kiezen.